Wortels en hoe ze schieten

Het filmscenario dat ik aan het schrijven ben, gaat over drie generaties Marokkaanse vrouwen in België. Over het verlangen om ergens thuis te horen, over rouw en opoffering. Over hoe de gevolgen van onze keuzes soms generaties ­later pas pijnlijk duidelijk worden.

Ik heb het altijd gepitcht als een verhaal dat belangrijk is voor het Belgische collectieve geheugen, omdat de eerste generatie Marokkaanse migranten letterlijk aan het uit­sterven is. Onze voorvaders en -moeders zijn een bedreigde soort, maar we kennen hun verhalen amper. We proberen krampachtig een leven te bouwen op de basis die zij in dit land hebben gelegd, en onderweg zijn we vergeten te vragen hoe het leven voor hen was.

Tijdens het pitchen van het scenario vertelde ik er steeds het verhaal van mijn oorsprong bij. Hoe ik geboren ben in België omdat mijn grootvader met zijn gezin naar hier kwam om te werken in een koekjesfabriek. Hoe mijn grootmoeder en mijn vader, amper zeven, in het weekend de ­fabriek poetsten voor een bonus. Hoe mijn grootvader daarna bij een autofabrikant ging werken. Hoe huwelijken strandden, hoe ziektes hiaten sloegen. Hoe gezinnen uit ­elkaar werden gerukt. Hoe de familie gedurende decennia uit elkaar viel.

De laatste keer dat ik mijn grootvader zag, was op de sterfdag van mijn grootmoeder. Tegen dan herkende hij me al niet meer. Toen ik hem vertelde wie ik was, begon hij te snikken, en ik deed met hem mee. We huilden om hoe ­tragisch onze levens waren. We waren zo uit elkaar gegroeid dat we vreemden waren geworden voor elkaar. ­Alleen de dood bracht ons nog samen.

Ik was vijf maanden zwanger toen ik naar Barcelona reisde om er deel te nemen aan een scenarioworkshop. Ik pitchte het verhaal zoals ik altijd had gedaan. Op de tweede nacht schoot ik wakker. Iets had me gewekt. De dagen waren lang en zwaar, en de nachten luidruchtig; ik logeerde aan een druk kruispunt. Uiteindelijk viel ik terug in slaap.

Een uur later stierf mijn grootvader.

De man die met zijn gezin een zee overstak om een nieuw leven te beginnen in een land dat hij niet kende, vervuld van onzekerheid maar ook van hoop, zonder te weten welke pijn we allen zouden kennen; de man die onze stamboom in dit land plantte, niet wetende dat de wortels jaren later zouden beginnen te rotten; die man was niet meer. Pas uren later, toen mijn ongeboren dochter in mijn buik bewoog, besefte ik dat ze elkaar nooit zouden kennen. Dat, wanneer zij later het verhaal van haar oorsprong zou vertellen, ze niet bij hem zou beginnen.

Sinds mijn grootvader er niet meer is, probeer ik betekenis te geven aan mijn aanwezigheid in dit land – een ­aanwezigheid die dagelijks in vraag wordt gesteld, ook door mezelf. Een kind krijgen heeft de vraag nog dwingender ­gemaakt. Hoe en waar schiet je wortel? Welke omgeving is gezond? Vragen waarop ik het antwoord niet ken.

Ik wil mijn schoenen uittrekken en met mijn voeten ­graven in de zachte grond, steeds dieper, tot ik stevig genoeg sta om zelf een stamboom te worden, voor al wie na mij komt. In plaats daarvan ben ik als een stuk drijfhout dat danst op de deining van een onmetelijke oceaan.

(Deze tekst verscheen eerder bij De Standaard.)

Vorige
Vorige

The wokeing dead

Volgende
Volgende

Stilstand